Woordenlijst

Leer werkwoorden – Ests

cms/verbs-webp/117953809.webp
taluma
Ta ei talu laulmist.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
cms/verbs-webp/101556029.webp
keelduma
Laps keeldub oma toidust.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
cms/verbs-webp/124740761.webp
peatama
Naine peatab auto.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
cms/verbs-webp/86710576.webp
lahkuma
Meie puhkusekülalised lahkusid eile.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
cms/verbs-webp/95938550.webp
kaasa võtma
Me võtsime kaasa jõulupuu.
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
cms/verbs-webp/120870752.webp
välja tõmbama
Kuidas ta selle suure kala välja tõmbab?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
cms/verbs-webp/59250506.webp
pakkuma
Ta pakkus kasta lilli.
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
cms/verbs-webp/123844560.webp
kaitsma
Kiiver peaks kaitsma õnnetuste eest.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
cms/verbs-webp/101383370.webp
välja minema
Tüdrukud käivad koos väljas.
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
cms/verbs-webp/59552358.webp
haldama
Kes teie peres raha haldab?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
cms/verbs-webp/74916079.webp
saabuma
Ta saabus õigeaegselt.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
cms/verbs-webp/40946954.webp
sorteerima
Talle meeldib oma marke sorteerida.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.