Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests
läbi viima
Ta viib läbi remondi.
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
katma
Ta katab oma juukseid.
bedekken
Ze bedekt haar haar.
koostööd tegema
Me töötame koos meeskonnana.
samenwerken
We werken samen als een team.
välistama
Grupp välistab ta.
uitsluiten
De groep sluit hem uit.
keerama
Ta keerab liha.
draaien
Ze draait het vlees.
mõistma
Kõike arvutite kohta ei saa mõista.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
valetama
Ta valetab sageli, kui ta tahab midagi müüa.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
vestlema
Nad vestlevad omavahel.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
kõrvale panema
Tahan iga kuu hilisemaks kasutamiseks raha kõrvale panna.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
kaitsma
Kiiver peaks kaitsma õnnetuste eest.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
tundma
Ta tunneb beebit oma kõhus.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.