Woordenlijst
Leer werkwoorden – Catalaans

trepitjar
No puc trepitjar a terra amb aquest peu.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.

traslladar-se
El meu nebot es trasllada.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

pronunciar un discurs
El polític està pronunciant un discurs davant de molts estudiants.
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.

arribar
L’avió ha arribat a temps.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.

passar
Els doctors passen pel pacient cada dia.
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.

endevinar
Has d’endevinar qui sóc!
raden
Je moet raden wie ik ben!

agrair
Ell li va agrair amb flors.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.

casar-se
La parella s’acaba de casar.
trouwen
Het stel is net getrouwd.

tornar
El pare ha tornat de la guerra.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.

entrar
Ell entra a l’habitació de l’hotel.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.

portar
Ells porten els seus fills a l’esquena.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
