Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

fixer
La date est fixée.
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.

devenir amis
Les deux sont devenus amis.
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.

brûler
Il a brûlé une allumette.
aansteken
Hij stak een lucifer aan.

représenter
Les avocats représentent leurs clients au tribunal.
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.

couvrir
L’enfant se couvre.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.

tirer
Il tire le traîneau.
trekken
Hij trekt de slee.

prendre
Elle doit prendre beaucoup de médicaments.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.

imprimer
Les livres et les journaux sont imprimés.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.

acheter
Ils veulent acheter une maison.
kopen
Ze willen een huis kopen.

bruisser
Les feuilles bruissent sous mes pieds.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.

voir clairement
Je vois tout clairement avec mes nouvelles lunettes.
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
