Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/90821181.webp
battre
Il a battu son adversaire au tennis.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.
cms/verbs-webp/118008920.webp
commencer
L’école commence juste pour les enfants.
beginnen
School begint net voor de kinderen.
cms/verbs-webp/80427816.webp
corriger
La professeure corrige les dissertations des élèves.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
cms/verbs-webp/68561700.webp
laisser ouvert
Celui qui laisse les fenêtres ouvertes invite les cambrioleurs!
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
cms/verbs-webp/120624757.webp
marcher
Il aime marcher dans la forêt.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
cms/verbs-webp/102731114.webp
publier
L’éditeur a publié de nombreux livres.
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
cms/verbs-webp/40477981.webp
connaître
Elle ne connaît pas l’électricité.
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.
cms/verbs-webp/77581051.webp
offrir
Que m’offres-tu pour mon poisson?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
cms/verbs-webp/104818122.webp
réparer
Il voulait réparer le câble.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
cms/verbs-webp/63935931.webp
tourner
Elle retourne la viande.
draaien
Ze draait het vlees.
cms/verbs-webp/62000072.webp
passer la nuit
Nous passons la nuit dans la voiture.
overnachten
We overnachten in de auto.
cms/verbs-webp/75281875.webp
s’occuper de
Notre concierge s’occupe du déneigement.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.