Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans
rentrer
Après les courses, les deux rentrent chez elles.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
répondre
Elle a répondu par une question.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
perdre
Attends, tu as perdu ton portefeuille!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
sauver
Les médecins ont pu lui sauver la vie.
redden
De dokters konden zijn leven redden.
s’exprimer
Elle veut s’exprimer à son amie.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
se tenir debout
Le montagnard se tient sur le pic.
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
trouver difficile
Tous les deux trouvent difficile de dire au revoir.
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
manger
Que voulons-nous manger aujourd’hui?
eten
Wat willen we vandaag eten?
interroger
Mon professeur m’interroge souvent.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
hisser
L’hélicoptère hisse les deux hommes.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
comprendre
J’ai enfin compris la tâche !
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!