Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

travailler
Elle travaille mieux qu’un homme.
werken
Ze werkt beter dan een man.

venir
Je suis content que tu sois venu !
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!

ressentir
La mère ressent beaucoup d’amour pour son enfant.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.

faire faillite
L’entreprise fera probablement faillite bientôt.
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.

rendre
Le chien rend le jouet.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.

fermer
Elle ferme les rideaux.
sluiten
Ze sluit de gordijnen.

porter
L’âne porte une lourde charge.
dragen
De ezel draagt een zware last.

mentir
Parfois, il faut mentir dans une situation d’urgence.
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.

entendre
Je ne peux pas t’entendre!
horen
Ik kan je niet horen!

faire confiance
Nous nous faisons tous confiance.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.

rencontrer
Parfois, ils se rencontrent dans l’escalier.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
