Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/73880931.webp
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
nettoyer
Le travailleur nettoie la fenêtre.
cms/verbs-webp/55372178.webp
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
progresser
Les escargots ne progressent que lentement.
cms/verbs-webp/47802599.webp
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
préférer
Beaucoup d’enfants préfèrent les bonbons aux choses saines.
cms/verbs-webp/124740761.webp
stoppen
De vrouw stopt een auto.
arrêter
La femme arrête une voiture.
cms/verbs-webp/91254822.webp
plukken
Ze plukte een appel.
cueillir
Elle a cueilli une pomme.
cms/verbs-webp/21689310.webp
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
interroger
Mon professeur m’interroge souvent.
cms/verbs-webp/130288167.webp
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
nettoyer
Elle nettoie la cuisine.
cms/verbs-webp/129002392.webp
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
explorer
Les astronautes veulent explorer l’espace.
cms/verbs-webp/11579442.webp
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
lancer
Ils se lancent la balle.
cms/verbs-webp/98977786.webp
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
nommer
Combien de pays pouvez-vous nommer?
cms/verbs-webp/118008920.webp
beginnen
School begint net voor de kinderen.
commencer
L’école commence juste pour les enfants.
cms/verbs-webp/120515454.webp
voeden
De kinderen voeden het paard.
nourrir
Les enfants nourrissent le cheval.