Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/99392849.webp
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
enlever
Comment peut-on enlever une tache de vin rouge?
cms/verbs-webp/122707548.webp
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
se tenir debout
Le montagnard se tient sur le pic.
cms/verbs-webp/125402133.webp
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
toucher
Il la touche tendrement.
cms/verbs-webp/83661912.webp
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
préparer
Ils préparent un délicieux repas.
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
commander
Il commande son chien.
cms/verbs-webp/123211541.webp
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
neiger
Il a beaucoup neigé aujourd’hui.
cms/verbs-webp/55788145.webp
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
couvrir
L’enfant couvre ses oreilles.
cms/verbs-webp/122010524.webp
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
entreprendre
J’ai entrepris de nombreux voyages.
cms/verbs-webp/121102980.webp
meerijden
Mag ik met je meerijden?
accompagner
Puis-je vous accompagner?
cms/verbs-webp/102114991.webp
knippen
De kapper knipt haar haar.
couper
La coiffeuse lui coupe les cheveux.
cms/verbs-webp/40094762.webp
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
réveiller
Le réveil la réveille à 10h.
cms/verbs-webp/120452848.webp
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
connaître
Elle connaît presque par cœur de nombreux livres.