Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/20225657.webp
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
demander
Mon petit-fils me demande beaucoup.
cms/verbs-webp/42111567.webp
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
faire une erreur
Réfléchis bien pour ne pas faire d’erreur!
cms/verbs-webp/61575526.webp
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
céder
De nombreuses vieilles maisons doivent céder la place aux nouvelles.
cms/verbs-webp/121928809.webp
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
renforcer
La gymnastique renforce les muscles.
cms/verbs-webp/120509602.webp
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
pardonner
Elle ne pourra jamais lui pardonner cela!
cms/verbs-webp/118549726.webp
controleren
De tandarts controleert de tanden.
vérifier
Le dentiste vérifie les dents.
cms/verbs-webp/109071401.webp
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
embrasser
La mère embrasse les petits pieds du bébé.
cms/verbs-webp/28642538.webp
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
laisser
Aujourd’hui, beaucoup doivent laisser leurs voitures garées.
cms/verbs-webp/86196611.webp
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
renverser
Malheureusement, beaucoup d’animaux sont encore renversés par des voitures.
cms/verbs-webp/108286904.webp
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
boire
Les vaches boivent de l’eau de la rivière.
cms/verbs-webp/114593953.webp
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
rencontrer
Ils se sont d’abord rencontrés sur internet.
cms/verbs-webp/115520617.webp
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
renverser
Un cycliste a été renversé par une voiture.