Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/85010406.webp
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
sauter par-dessus
L’athlète doit sauter par-dessus l’obstacle.
cms/verbs-webp/47225563.webp
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
suivre la réflexion
Il faut suivre la réflexion dans les jeux de cartes.
cms/verbs-webp/97188237.webp
dansen
Ze dansen verliefd een tango.
danser
Ils dansent un tango amoureusement.
cms/verbs-webp/89635850.webp
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
composer
Elle a décroché le téléphone et composé le numéro.
cms/verbs-webp/117890903.webp
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
répondre
Elle répond toujours en première.
cms/verbs-webp/67095816.webp
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
emménager ensemble
Les deux prévoient d’emménager ensemble bientôt.
cms/verbs-webp/123834435.webp
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
reprendre
L’appareil est défectueux ; le revendeur doit le reprendre.
cms/verbs-webp/110233879.webp
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
créer
Il a créé un modèle pour la maison.
cms/verbs-webp/129244598.webp
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
limiter
Pendant un régime, il faut limiter sa consommation de nourriture.
cms/verbs-webp/71883595.webp
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignorer
L’enfant ignore les paroles de sa mère.
cms/verbs-webp/19351700.webp
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
fournir
Des chaises longues sont fournies pour les vacanciers.
cms/verbs-webp/120870752.webp
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
retirer
Comment va-t-il retirer ce gros poisson?