Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/81236678.webp
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
rater
Elle a raté un rendez-vous important.
cms/verbs-webp/57248153.webp
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
mentionner
Le patron a mentionné qu’il le licencierait.
cms/verbs-webp/99951744.webp
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
suspecter
Il suspecte que c’est sa petite amie.
cms/verbs-webp/62175833.webp
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
découvrir
Les marins ont découvert une nouvelle terre.
cms/verbs-webp/86196611.webp
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
renverser
Malheureusement, beaucoup d’animaux sont encore renversés par des voitures.
cms/verbs-webp/74036127.webp
missen
De man heeft zijn trein gemist.
rater
L’homme a raté son train.
cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
suggérer
La femme suggère quelque chose à son amie.
cms/verbs-webp/103163608.webp
tellen
Ze telt de munten.
compter
Elle compte les pièces.
cms/verbs-webp/108350963.webp
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
enrichir
Les épices enrichissent notre nourriture.
cms/verbs-webp/75508285.webp
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
attendre avec impatience
Les enfants attendent toujours la neige avec impatience.
cms/verbs-webp/118253410.webp
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
dépenser
Elle a dépensé tout son argent.
cms/verbs-webp/41019722.webp
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
rentrer
Après les courses, les deux rentrent chez elles.