Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais

missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
rater
Elle a raté un rendez-vous important.

vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
mentionner
Le patron a mentionné qu’il le licencierait.

verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
suspecter
Il suspecte que c’est sa petite amie.

ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
découvrir
Les marins ont découvert une nouvelle terre.

overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
renverser
Malheureusement, beaucoup d’animaux sont encore renversés par des voitures.

missen
De man heeft zijn trein gemist.
rater
L’homme a raté son train.

voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
suggérer
La femme suggère quelque chose à son amie.

tellen
Ze telt de munten.
compter
Elle compte les pièces.

verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
enrichir
Les épices enrichissent notre nourriture.

verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
attendre avec impatience
Les enfants attendent toujours la neige avec impatience.

uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
dépenser
Elle a dépensé tout son argent.
