Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais

publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
publier
La publicité est souvent publiée dans les journaux.

eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
exiger
Il a exigé une indemnisation de la personne avec qui il a eu un accident.

bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
construire
Quand la Grande Muraille de Chine a-t-elle été construite?

overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?
arriver à
Est-ce que quelque chose lui est arrivé dans l’accident du travail?

bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
couvrir
Elle couvre son visage.

vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
mentionner
Le patron a mentionné qu’il le licencierait.

vertrekken
De trein vertrekt.
partir
Le train part.

bereiden
Ze bereidt een taart.
préparer
Elle prépare un gâteau.

schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
nettoyer
Elle nettoie la cuisine.

zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
prendre soin
Notre fils prend très soin de sa nouvelle voiture.

uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
exercer
Elle exerce une profession inhabituelle.
