Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais

missen
Ik zal je zo erg missen!
manquer
Tu vas tellement me manquer!

schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
peindre
Je veux peindre mon appartement.

duwen
Ze duwen de man het water in.
pousser
Ils poussent l’homme dans l’eau.

publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
publier
La publicité est souvent publiée dans les journaux.

kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
regarder
Elle regarde à travers des jumelles.

studeren
De meisjes studeren graag samen.
étudier
Les filles aiment étudier ensemble.

uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
éditer
L’éditeur édite ces magazines.

verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
vendre
Les commerçants vendent de nombreux produits.

komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
venir
Je suis content que tu sois venu !

bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
distribuer
Notre fille distribue des journaux pendant les vacances.

stoppen
De vrouw stopt een auto.
arrêter
La femme arrête une voiture.
