Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

partir
Nos invités de vacances sont partis hier.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

peindre
Il peint le mur en blanc.
schilderen
Hij schildert de muur wit.

accoucher
Elle va accoucher bientôt.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.

participer
Il participe à la course.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.

entreprendre
J’ai entrepris de nombreux voyages.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.

laisser entrer
On ne devrait jamais laisser entrer des inconnus.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.

enrichir
Les épices enrichissent notre nourriture.
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.

réduire
Je dois absolument réduire mes frais de chauffage.
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.

changer
Le mécanicien automobile change les pneus.
vervangen
De automonteur vervangt de banden.

souligner
On peut bien souligner ses yeux avec du maquillage.
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.

disparaître
De nombreux animaux ont disparu aujourd’hui.
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
