Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

apartar
Quiero apartar algo de dinero para más tarde cada mes.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.

mostrar
Puedo mostrar una visa en mi pasaporte.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.

enviar
Te envié un mensaje.
sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.

girar
Ella gira la carne.
draaien
Ze draait het vlees.

reducir
Ahorras dinero cuando reduces la temperatura de la habitación.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.

comprar
Quieren comprar una casa.
kopen
Ze willen een huis kopen.

persuadir
A menudo tiene que persuadir a su hija para que coma.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.

disponer
Los niños solo disponen de dinero de bolsillo.
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.

protestar
La gente protesta contra la injusticia.
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.

asombrarse
Ella se asombró cuando recibió la noticia.
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.

atropellar
Desafortunadamente, muchos animales todavía son atropellados por coches.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
