Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/123367774.webp
ordenar
Todavía tengo muchos papeles que ordenar.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
cms/verbs-webp/96571673.webp
pintar
Él está pintando la pared de blanco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
cms/verbs-webp/61806771.webp
traer
El mensajero trae un paquete.
brengen
De koerier brengt een pakketje.
cms/verbs-webp/4706191.webp
practicar
La mujer practica yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
cms/verbs-webp/12991232.webp
agradecer
¡Te lo agradezco mucho!
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
cms/verbs-webp/94153645.webp
llorar
El niño está llorando en la bañera.
huilen
Het kind huilt in het bad.
cms/verbs-webp/109071401.webp
abrazar
La madre abraza los pequeños pies del bebé.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
cms/verbs-webp/120655636.webp
actualizar
Hoy en día, tienes que actualizar constantemente tu conocimiento.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
cms/verbs-webp/81025050.webp
luchar
Los atletas luchan entre sí.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
cms/verbs-webp/85860114.webp
avanzar
No puedes avanzar más en este punto.
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
cms/verbs-webp/121102980.webp
acompañar
¿Puedo acompañarte?
meerijden
Mag ik met je meerijden?
cms/verbs-webp/125884035.webp
sorprender
Ella sorprendió a sus padres con un regalo.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.