Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/106515783.webp
destruir
El tornado destruye muchas casas.
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
cms/verbs-webp/113671812.webp
compartir
Necesitamos aprender a compartir nuestra riqueza.
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
cms/verbs-webp/120686188.webp
estudiar
A las chicas les gusta estudiar juntas.
studeren
De meisjes studeren graag samen.
cms/verbs-webp/111750432.webp
colgar
Ambos están colgando de una rama.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
cms/verbs-webp/41935716.webp
perderse
Es fácil perderse en el bosque.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
cms/verbs-webp/120220195.webp
vender
Los comerciantes están vendiendo muchos productos.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
cms/verbs-webp/124525016.webp
yacer
El tiempo de su juventud yace muy atrás.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
cms/verbs-webp/15441410.webp
expresar
Ella quiere expresarle algo a su amiga.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
cms/verbs-webp/83661912.webp
preparar
Ellos preparan una comida deliciosa.
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
cms/verbs-webp/122290319.webp
apartar
Quiero apartar algo de dinero para más tarde cada mes.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
cms/verbs-webp/102631405.webp
olvidar
Ella no quiere olvidar el pasado.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
cms/verbs-webp/113248427.webp
ganar
Él intenta ganar en ajedrez.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.