Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/96571673.webp
pintar
Él está pintando la pared de blanco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
cms/verbs-webp/34725682.webp
sugerir
La mujer sugiere algo a su amiga.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
cms/verbs-webp/61280800.webp
contenerse
No puedo gastar mucho dinero; tengo que contenerme.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
cms/verbs-webp/119235815.webp
amar
Realmente ama a su caballo.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
cms/verbs-webp/106997420.webp
dejar
La naturaleza se dejó intacta.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
cms/verbs-webp/21342345.webp
gustar
Al niño le gusta el nuevo juguete.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
cms/verbs-webp/120509602.webp
perdonar
Ella nunca podrá perdonarle por eso.
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
cms/verbs-webp/75487437.webp
liderar
El senderista más experimentado siempre lidera.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
cms/verbs-webp/64053926.webp
superar
Los atletas superan la cascada.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
cms/verbs-webp/57481685.webp
repetir
El estudiante ha repetido un año.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
cms/verbs-webp/114091499.webp
entrenar
El perro es entrenado por ella.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
cms/verbs-webp/129203514.webp
charlar
A menudo charla con su vecino.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.