Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans
pintar
Él está pintando la pared de blanco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
sugerir
La mujer sugiere algo a su amiga.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
contenerse
No puedo gastar mucho dinero; tengo que contenerme.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
amar
Realmente ama a su caballo.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
dejar
La naturaleza se dejó intacta.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
gustar
Al niño le gusta el nuevo juguete.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
perdonar
Ella nunca podrá perdonarle por eso.
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
liderar
El senderista más experimentado siempre lidera.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
superar
Los atletas superan la cascada.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
repetir
El estudiante ha repetido un año.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
entrenar
El perro es entrenado por ella.
trainen
De hond wordt door haar getraind.