Woordenlijst
Leer werkwoorden – Bosnisch

nagraditi
On je nagrađen medaljom.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.

spomenuti
Šef je spomenuo da će ga otpustiti.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.

slušati
Ona sluša i čuje zvuk.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.

podnijeti
Ona ne može podnijeti pjevanje.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.

završiti
Svaki dan završava svoju jogging rutu.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.

čekati
Ona čeka autobus.
wachten
Ze wacht op de bus.

pobjeći
Naš sin je želio pobjeći od kuće.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.

voditi
Najiskusniji planinar uvijek vodi.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.

otići
Naši praznički gosti otišli su jučer.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

potrošiti
Ona je potrošila sav svoj novac.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.

pomjeriti unazad
Uskoro ćemo morati sat ponovo pomjeriti unazad.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
