Woordenlijst
Leer werkwoorden – Bosnisch

baciti
On ljutito baca svoj računar na pod.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.

voziti se
Nakon kupovine, njih dvoje voze se kući.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.

objasniti
Deda objašnjava svijet svom unuku.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.

ostaviti netaknuto
Priroda je ostavljena netaknuta.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.

iznajmljivati
On iznajmljuje svoju kuću.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.

pustiti unutra
Nikada ne treba pustiti nepoznate osobe unutra.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.

odbiti
Dijete odbija svoju hranu.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.

usuditi se
Ne usuđujem se skočiti u vodu.
durven
Ik durf niet in het water te springen.

smanjiti
Štedite novac kada smanjite temperaturu prostorije.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.

pobjeći
Naša mačka je pobjegla.
weglopen
Onze kat is weggelopen.

prevoziti
Kamion prevozi robu.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
