Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/79322446.webp
vorstellen
Er stellt seinen Eltern seine neue Freundin vor.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
cms/verbs-webp/82604141.webp
wegwerfen
Er tritt auf eine weggeworfene Bananenschale.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
cms/verbs-webp/58883525.webp
eintreten
Treten Sie ein!
binnenkomen
Kom binnen!
cms/verbs-webp/23257104.webp
schubsen
Sie schubsen den Mann ins Wasser.
duwen
Ze duwen de man het water in.
cms/verbs-webp/104167534.webp
besitzen
Ich besitze einen roten Sportwagen.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
cms/verbs-webp/1502512.webp
lesen
Ohne Brille kann ich nicht lesen.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
cms/verbs-webp/120686188.webp
lernen
Die Mädchen lernen gern zusammen.
studeren
De meisjes studeren graag samen.
cms/verbs-webp/106665920.webp
empfinden
Die Mutter empfindet viel Liebe für ihr Kind.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
cms/verbs-webp/103797145.webp
einstellen
Die Firma will mehr Leute einstellen.
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
cms/verbs-webp/95655547.webp
vorlassen
Niemand will ihn an der Kasse im Supermarkt vorlassen.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
cms/verbs-webp/55119061.webp
loslaufen
Der Sportler läuft gleich los.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
cms/verbs-webp/111063120.webp
sich kennenlernen
Fremde Hunde wollen sich kennenlernen.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.