Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

vorstellen
Er stellt seinen Eltern seine neue Freundin vor.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.

wegwerfen
Er tritt auf eine weggeworfene Bananenschale.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.

eintreten
Treten Sie ein!
binnenkomen
Kom binnen!

schubsen
Sie schubsen den Mann ins Wasser.
duwen
Ze duwen de man het water in.

besitzen
Ich besitze einen roten Sportwagen.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.

lesen
Ohne Brille kann ich nicht lesen.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.

lernen
Die Mädchen lernen gern zusammen.
studeren
De meisjes studeren graag samen.

empfinden
Die Mutter empfindet viel Liebe für ihr Kind.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.

einstellen
Die Firma will mehr Leute einstellen.
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.

vorlassen
Niemand will ihn an der Kasse im Supermarkt vorlassen.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.

loslaufen
Der Sportler läuft gleich los.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
