Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/109542274.webp
durchlassen
Soll man Flüchtlinge an den Grenzen durchlassen?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
cms/verbs-webp/118567408.webp
meinen
Wer, meinen Sie, ist stärker?
denken
Wie denk je dat sterker is?
cms/verbs-webp/84472893.webp
fahren
Kinder fahren gerne mit Rädern oder Rollern.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
cms/verbs-webp/102167684.webp
vergleichen
Sie vergleichen ihre Figur.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
cms/verbs-webp/124274060.webp
übriglassen
Sie hat mir noch ein Stück Pizza übriggelassen.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
cms/verbs-webp/125088246.webp
nachahmen
Das Kind ahmt ein Flugzeug nach.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
cms/verbs-webp/92384853.webp
sich eignen
Der Weg eignet sich nicht für Radfahrer.
geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.
cms/verbs-webp/117890903.webp
antworten
Sie antwortet immer als Erste.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
cms/verbs-webp/103232609.webp
ausstellen
Hier wird moderne Kunst ausgestellt.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
cms/verbs-webp/82669892.webp
hingehen
Wo geht ihr beide denn hin?
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
cms/verbs-webp/102136622.webp
ziehen
Er zieht den Schlitten.
trekken
Hij trekt de slee.
cms/verbs-webp/67095816.webp
zusammenziehen
Die beiden wollen bald zusammenziehen.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.