Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

beeinflussen
Lass dich nicht von anderen beeinflussen!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!

einsetzen
Wir setzen bei dem Brand Gasmasken ein.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.

sparen
Das Mädchen spart sein Taschengeld.
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.

zurückfinden
Ich kann den Weg nicht zurückfinden.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.

befehlen
Er befiehlt seinem Hund etwas.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.

üben
Er übt jeden Tag mit seinem Skateboard.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.

beten
Er betet still.
bidden
Hij bidt in stilte.

vorbeigehen
Die beiden gehen aneinander vorbei.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.

passieren
Hier ist ein Unfall passiert.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.

erneuern
Der Maler will die Wandfarbe erneuern.
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.

kündigen
Mein Chef hat mir gekündigt.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
