Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

vorlassen
Niemand will ihn an der Kasse im Supermarkt vorlassen.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.

einsetzen
Wir setzen bei dem Brand Gasmasken ein.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.

drankommen
Bitte warte, gleich kommst du dran!
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!

schneien
Heute hat es viel geschneit.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.

benutzen
Sie benutzt täglich Kosmetikprodukte.
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.

hassen
Die beiden Jungen hassen sich.
haten
De twee jongens haten elkaar.

arbeiten
Sie arbeitet besser als ein Mann.
werken
Ze werkt beter dan een man.

erwähnen
Der Chef hat erwähnt, dass er ihn feuern wird.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.

besitzen
Ich besitze einen roten Sportwagen.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.

zusammenhängen
Alle Länder auf der Erde hängen miteinander zusammen.
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.

querdenken
Wer Erfolg haben will, muss auch mal querdenken.
out-of-the-box denken
Om succesvol te zijn, moet je soms out-of-the-box denken.
