Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/75195383.webp
sein
Du sollst doch nicht traurig sein!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
cms/verbs-webp/108580022.webp
zurückkehren
Der Vater ist aus dem Krieg zurückgekehrt.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
cms/verbs-webp/23257104.webp
schubsen
Sie schubsen den Mann ins Wasser.
duwen
Ze duwen de man het water in.
cms/verbs-webp/45022787.webp
totschlagen
Ich werde die Fliege totschlagen!
doden
Ik zal de vlieg doden!
cms/verbs-webp/82845015.webp
unterstehen
Alle an Bord unterstehen dem Kapitän.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
cms/verbs-webp/79317407.webp
befehlen
Er befiehlt seinem Hund etwas.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
cms/verbs-webp/32685682.webp
mitbekommen
Das Kind bekommt den Streit seiner Eltern mit.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
cms/verbs-webp/95056918.webp
führen
Er führt das Mädchen an der Hand.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
cms/verbs-webp/108286904.webp
saufen
Die Kühe saufen Wasser am Fluss.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
cms/verbs-webp/79582356.webp
entziffern
Er entziffert die kleine Schrift mit einer Lupe.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
cms/verbs-webp/112407953.webp
lauschen
Sie lauscht und hört einen Ton.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
cms/verbs-webp/109099922.webp
erinnern
Der Computer erinnert mich an meine Termine.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.