Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/95655547.webp
vorlassen
Niemand will ihn an der Kasse im Supermarkt vorlassen.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
cms/verbs-webp/106203954.webp
einsetzen
Wir setzen bei dem Brand Gasmasken ein.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
cms/verbs-webp/18473806.webp
drankommen
Bitte warte, gleich kommst du dran!
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
cms/verbs-webp/123211541.webp
schneien
Heute hat es viel geschneit.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
cms/verbs-webp/85677113.webp
benutzen
Sie benutzt täglich Kosmetikprodukte.
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
cms/verbs-webp/123213401.webp
hassen
Die beiden Jungen hassen sich.
haten
De twee jongens haten elkaar.
cms/verbs-webp/112286562.webp
arbeiten
Sie arbeitet besser als ein Mann.
werken
Ze werkt beter dan een man.
cms/verbs-webp/57248153.webp
erwähnen
Der Chef hat erwähnt, dass er ihn feuern wird.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
cms/verbs-webp/104167534.webp
besitzen
Ich besitze einen roten Sportwagen.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
cms/verbs-webp/107273862.webp
zusammenhängen
Alle Länder auf der Erde hängen miteinander zusammen.
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
cms/verbs-webp/53284806.webp
querdenken
Wer Erfolg haben will, muss auch mal querdenken.
out-of-the-box denken
Om succesvol te zijn, moet je soms out-of-the-box denken.
cms/verbs-webp/94153645.webp
weinen
Das Kind weint in der Badewanne.
huilen
Het kind huilt in het bad.