Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

travel
We like to travel through Europe.
reizen
We reizen graag door Europa.

visit
An old friend visits her.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.

complete
Can you complete the puzzle?
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?

paint
She has painted her hands.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.

want to leave
She wants to leave her hotel.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.

find difficult
Both find it hard to say goodbye.
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.

kill
I will kill the fly!
doden
Ik zal de vlieg doden!

walk
The group walked across a bridge.
wandelen
De groep wandelde over een brug.

clean
She cleans the kitchen.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.

sit
Many people are sitting in the room.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.

get lost
It’s easy to get lost in the woods.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
