Woordenlijst
Leer werkwoorden – Sloveens

urediti
Moja hčerka želi urediti svoje stanovanje.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.

nositi
Na hrbtih nosijo svoje otroke.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.

postreči
Danes nam bo postregel kar kuhar.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.

odpovedati
Na žalost je odpovedal sestanek.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.

študirati
Na moji univerzi študira veliko žensk.
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.

predstavljati si
Vsak dan si predstavlja nekaj novega.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.

dotakniti se
Nežno se je dotaknil nje.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.

prespati
Noč preživljamo v avtu.
overnachten
We overnachten in de auto.

odposlati
Ta paket bo kmalu odposlan.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.

slišati
Ne morem te slišati!
horen
Ik kan je niet horen!

vrniti se
Sam se ne more vrniti nazaj.
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
