Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans
arracher
Les mauvaises herbes doivent être arrachées.
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
préférer
Notre fille ne lit pas de livres ; elle préfère son téléphone.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
construire
Quand la Grande Muraille de Chine a-t-elle été construite?
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
pendre
Des stalactites pendent du toit.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
laisser entrer
On ne devrait jamais laisser entrer des inconnus.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
accomplir
Ils ont accompli la tâche difficile.
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
emporter
Nous avons emporté un sapin de Noël.
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
sortir
Les enfants veulent enfin sortir.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
aimer
Elle aime vraiment son cheval.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
connecter
Ce pont connecte deux quartiers.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
fuir
Tout le monde a fui l’incendie.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.