Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

dormir
Le bébé dort.
slapen
De baby slaapt.

confier
Les propriétaires me confient leurs chiens pour une promenade.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.

répondre
Elle répond toujours en première.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.

s’entraîner
Il s’entraîne tous les jours avec son skateboard.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.

travailler ensemble
Nous travaillons ensemble en équipe.
samenwerken
We werken samen als een team.

remercier
Je vous en remercie beaucoup!
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!

détruire
La tornade détruit de nombreuses maisons.
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.

vivre
Ils vivent dans une colocation.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.

suspecter
Il suspecte que c’est sa petite amie.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.

renverser
Malheureusement, beaucoup d’animaux sont encore renversés par des voitures.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.

appeler
Elle ne peut appeler que pendant sa pause déjeuner.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
