Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/54608740.webp
arracher
Les mauvaises herbes doivent être arrachées.
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
cms/verbs-webp/127554899.webp
préférer
Notre fille ne lit pas de livres ; elle préfère son téléphone.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
cms/verbs-webp/116610655.webp
construire
Quand la Grande Muraille de Chine a-t-elle été construite?
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
cms/verbs-webp/28581084.webp
pendre
Des stalactites pendent du toit.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
cms/verbs-webp/33688289.webp
laisser entrer
On ne devrait jamais laisser entrer des inconnus.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
cms/verbs-webp/80325151.webp
accomplir
Ils ont accompli la tâche difficile.
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
cms/verbs-webp/95938550.webp
emporter
Nous avons emporté un sapin de Noël.
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
cms/verbs-webp/120900153.webp
sortir
Les enfants veulent enfin sortir.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
cms/verbs-webp/119235815.webp
aimer
Elle aime vraiment son cheval.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
cms/verbs-webp/79201834.webp
connecter
Ce pont connecte deux quartiers.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
cms/verbs-webp/116067426.webp
fuir
Tout le monde a fui l’incendie.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
cms/verbs-webp/80552159.webp
fonctionner
La moto est cassée; elle ne fonctionne plus.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.