Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans
pousser
Ils poussent l’homme dans l’eau.
duwen
Ze duwen de man het water in.
sonner
Entends-tu la cloche sonner?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
commencer
Les randonneurs ont commencé tôt le matin.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
déchiffrer
Il déchiffre les petits caractères avec une loupe.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
contenir
Le poisson, le fromage, et le lait contiennent beaucoup de protéines.
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
jeter
Ces vieux pneus doivent être jetés séparément.
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
éviter
Il doit éviter les noix.
vermijden
Hij moet noten vermijden.
évaluer
Il évalue la performance de l’entreprise.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
dépendre
Il est aveugle et dépend de l’aide extérieure.
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
couper
La coiffeuse lui coupe les cheveux.
knippen
De kapper knipt haar haar.
suivre
Les poussins suivent toujours leur mère.
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.