Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/103163608.webp
contar
Ela conta as moedas.
tellen
Ze telt de munten.
cms/verbs-webp/104167534.webp
possuir
Eu possuo um carro esportivo vermelho.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
cms/verbs-webp/65199280.webp
correr atrás
A mãe corre atrás de seu filho.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
cms/verbs-webp/116932657.webp
receber
Ele recebe uma boa pensão na velhice.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
cms/verbs-webp/118868318.webp
gostar
Ela gosta mais de chocolate do que de legumes.
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
cms/verbs-webp/58477450.webp
alugar
Ele está alugando sua casa.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
cms/verbs-webp/104820474.webp
soar
A voz dela soa fantástica.
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
cms/verbs-webp/123179881.webp
praticar
Ele pratica todos os dias com seu skate.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
cms/verbs-webp/44269155.webp
jogar
Ele joga seu computador com raiva no chão.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
cms/verbs-webp/46565207.webp
preparar
Ela preparou para ele uma grande alegria.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
cms/verbs-webp/98082968.webp
ouvir
Ele está ouvindo ela.
luisteren
Hij luistert naar haar.
cms/verbs-webp/11497224.webp
responder
O estudante responde à pergunta.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.