Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/101556029.webp
recusar
A criança recusa sua comida.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
cms/verbs-webp/117897276.webp
receber
Ele recebeu um aumento de seu chefe.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
cms/verbs-webp/83548990.webp
retornar
O bumerangue retornou.
terugkomen
De boemerang kwam terug.
cms/verbs-webp/89869215.webp
chutar
Eles gostam de chutar, mas apenas no pebolim.
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
cms/verbs-webp/80427816.webp
corrigir
A professora corrige as redações dos alunos.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
cms/verbs-webp/71883595.webp
ignorar
A criança ignora as palavras de sua mãe.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
cms/verbs-webp/102677982.webp
sentir
Ela sente o bebê em sua barriga.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
cms/verbs-webp/87142242.webp
pendurar
A rede pende do teto.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
cms/verbs-webp/124274060.webp
deixar
Ela me deixou uma fatia de pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
cms/verbs-webp/102447745.webp
cancelar
Ele infelizmente cancelou a reunião.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
cms/verbs-webp/123844560.webp
proteger
Um capacete é suposto proteger contra acidentes.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
cms/verbs-webp/47969540.webp
ficar cego
O homem com os distintivos ficou cego.
blind worden
De man met de badges is blind geworden.