Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

deixar entrar
Estava nevando lá fora e nós os deixamos entrar.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.

aparecer
Um peixe enorme apareceu repentinamente na água.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.

criar
Quem criou a Terra?
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?

virar
Você pode virar à esquerda.
draaien
Je mag naar links draaien.

conter
Peixe, queijo e leite contêm muita proteína.
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.

sentir falta
Ele sente muita falta de sua namorada.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.

restringir
O comércio deve ser restringido?
beperken
Moet handel worden beperkt?

fugir
Nosso gato fugiu.
weglopen
Onze kat is weggelopen.

seguir
Os pintinhos sempre seguem sua mãe.
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.

usar
Ela usa produtos cosméticos diariamente.
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.

cuidar
Nosso filho cuida muito bem do seu novo carro.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
