Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/111160283.webp
imaginar
Ela imagina algo novo todos os dias.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
cms/verbs-webp/122224023.webp
atrasar
Logo teremos que atrasar o relógio novamente.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
cms/verbs-webp/118861770.webp
temer
A criança tem medo no escuro.
bang zijn
Het kind is bang in het donker.
cms/verbs-webp/77581051.webp
oferecer
O que você está me oferecendo pelo meu peixe?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
cms/verbs-webp/65840237.webp
enviar
As mercadorias serão enviadas para mim em uma embalagem.
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
cms/verbs-webp/118826642.webp
explicar
Vovô explica o mundo ao seu neto.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
cms/verbs-webp/130770778.webp
viajar
Ele gosta de viajar e já viu muitos países.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
cms/verbs-webp/99207030.webp
chegar
O avião chegou no horário.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
cms/verbs-webp/120452848.webp
conhecer
Ela conhece muitos livros quase de cor.
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
cms/verbs-webp/96668495.webp
imprimir
Livros e jornais estão sendo impressos.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
cms/verbs-webp/59250506.webp
oferecer
Ela ofereceu-se para regar as flores.
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
cms/verbs-webp/111063120.webp
conhecer
Cães estranhos querem se conhecer.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.