Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

formar
Nós formamos uma boa equipe juntos.
vormen
We vormen samen een goed team.

escolher
Ela escolhe um novo par de óculos escuros.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.

querer sair
A criança quer sair.
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.

lidar
Tem-se que lidar com problemas.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.

alugar
Ele está alugando sua casa.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.

limpar
O trabalhador está limpando a janela.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.

imaginar
Ela imagina algo novo todos os dias.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.

retornar
O bumerangue retornou.
terugkomen
De boemerang kwam terug.

casar
Menores de idade não são permitidos se casar.
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.

cortar
As formas precisam ser recortadas.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.

progredir
Caracóis só fazem progresso lentamente.
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
