Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/116166076.webp
pagar
Ela paga online com um cartão de crédito.
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
cms/verbs-webp/105238413.webp
economizar
Você pode economizar dinheiro no aquecimento.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.
cms/verbs-webp/109588921.webp
desligar
Ela desliga o despertador.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
cms/verbs-webp/118549726.webp
verificar
O dentista verifica os dentes.
controleren
De tandarts controleert de tanden.
cms/verbs-webp/87142242.webp
pendurar
A rede pende do teto.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
cms/verbs-webp/42111567.webp
cometer um erro
Pense bem para não cometer um erro!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
cms/verbs-webp/32180347.webp
desmontar
Nosso filho desmonta tudo!
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
cms/verbs-webp/99769691.webp
passar por
O trem está passando por nós.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
cms/verbs-webp/81885081.webp
queimar
Ele queimou um fósforo.
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
cms/verbs-webp/111615154.webp
levar
A mãe leva a filha de volta para casa.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
cms/verbs-webp/102631405.webp
esquecer
Ela não quer esquecer o passado.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
cms/verbs-webp/100298227.webp
abraçar
Ele abraça seu velho pai.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.