Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

acontecer
Um acidente aconteceu aqui.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.

restringir
O comércio deve ser restringido?
beperken
Moet handel worden beperkt?

errar
Ele errou o prego e se machucou.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.

apresentar
Ele está apresentando sua nova namorada aos seus pais.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.

viajar
Ele gosta de viajar e já viu muitos países.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.

trabalhar em
Ele tem que trabalhar em todos esses arquivos.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.

discutir
Eles discutem seus planos.
bespreken
Ze bespreken hun plannen.

mudar
Muita coisa mudou devido à mudança climática.
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.

entrar
O metrô acaba de entrar na estação.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.

abraçar
Ele abraça seu velho pai.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.

concordar
Os vizinhos não conseguiram concordar sobre a cor.
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
