Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/107407348.webp
viajar pelo
Eu viajei muito pelo mundo.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
cms/verbs-webp/100466065.webp
omitir
Você pode omitir o açúcar no chá.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
cms/verbs-webp/119913596.webp
dar
O pai quer dar algum dinheiro extra ao filho.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
cms/verbs-webp/122398994.webp
matar
Cuidado, você pode matar alguém com esse machado!
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
cms/verbs-webp/122638846.webp
deixar sem palavras
A surpresa a deixou sem palavras.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
cms/verbs-webp/41935716.webp
perder-se
É fácil se perder na floresta.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
cms/verbs-webp/110401854.webp
acomodar-se
Conseguimos acomodação em um hotel barato.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
cms/verbs-webp/110045269.webp
completar
Ele completa sua rota de corrida todos os dias.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.
cms/verbs-webp/84365550.webp
transportar
O caminhão transporta as mercadorias.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
cms/verbs-webp/115628089.webp
preparar
Ela está preparando um bolo.
bereiden
Ze bereidt een taart.
cms/verbs-webp/82604141.webp
jogar fora
Ele pisa em uma casca de banana jogada fora.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
cms/verbs-webp/124458146.webp
deixar
Os donos deixam seus cachorros comigo para um passeio.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.