Woordenlijst

Leer werkwoorden – Ests

cms/verbs-webp/8482344.webp
suudlema
Ta suudleb last.
kussen
Hij kust de baby.
cms/verbs-webp/75195383.webp
olema
Sa ei peaks kurb olema!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
cms/verbs-webp/84506870.webp
purju jääma
Ta jääb peaaegu iga õhtu purju.
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
cms/verbs-webp/4553290.webp
sisenema
Laev siseneb sadamasse.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
cms/verbs-webp/27076371.webp
kuuluma
Minu naine kuulub mulle.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
cms/verbs-webp/93393807.webp
juhtuma
Unenägudes juhtub kummalisi asju.
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
cms/verbs-webp/122153910.webp
jagama
Nad jagavad kodutöid omavahel.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parkima
Jalgrattad on maja ees parkitud.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
cms/verbs-webp/101890902.webp
tootma
Me toodame oma mett.
produceren
We produceren onze eigen honing.
cms/verbs-webp/65199280.webp
järele jooksma
Ema jookseb oma poja järele.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
cms/verbs-webp/40129244.webp
väljuma
Ta väljub autost.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
cms/verbs-webp/61162540.webp
käivitama
Suits käivitas häiresüsteemi.
activeren
De rook activeerde het alarm.