Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors

flytte
Nevøen min flytter.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

dekke
Barnet dekker ørene sine.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.

tale ut
Hun ønsker å tale ut til vennen sin.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.

delta
Han deltar i løpet.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.

ville gå ut
Barnet vil gå ut.
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.

bringe
Budbringeren bringer en pakke.
brengen
De koerier brengt een pakketje.

sortere
Jeg har fortsatt mange papirer å sortere.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.

åpne
Barnet åpner gaven sin.
openen
Het kind opent zijn cadeau.

forårsake
Alkohol kan forårsake hodepine.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.

forårsake
Sukker forårsaker mange sykdommer.
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.

ankomme
Flyet har ankommet i tide.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
