Woordenlijst

Leer werkwoorden – Noors

cms/verbs-webp/108350963.webp
berike
Krydder beriker maten vår.
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
cms/verbs-webp/118008920.webp
starte
Skolen starter nettopp for barna.
beginnen
School begint net voor de kinderen.
cms/verbs-webp/107996282.webp
referere
Læreren refererer til eksempelet på tavlen.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
cms/verbs-webp/118780425.webp
smake
Hovedkokken smaker på suppen.
proeven
De chef-kok proeft de soep.
cms/verbs-webp/120900153.webp
gå ut
Barna vil endelig gå ut.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
cms/verbs-webp/119269664.webp
bestå
Studentene besto eksamen.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
cms/verbs-webp/118596482.webp
lete
Jeg leter etter sopp om høsten.
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
cms/verbs-webp/27076371.webp
tilhøre
Min kone tilhører meg.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
cms/verbs-webp/74693823.webp
trenge
Du trenger en jekk for å skifte dekk.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
cms/verbs-webp/103163608.webp
telle
Hun teller myntene.
tellen
Ze telt de munten.
cms/verbs-webp/5135607.webp
flytte ut
Naboen flytter ut.
verhuizen
De buurman verhuist.
cms/verbs-webp/109542274.webp
slippe gjennom
Bør flyktninger slippes gjennom ved grensene?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?