Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors
kjøre rundt
Bilene kjører rundt i en sirkel.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
tilsette
Hun tilsetter litt melk i kaffen.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
hoppe over
Utøveren må hoppe over hindringen.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
tråkke på
Jeg kan ikke tråkke på bakken med denne foten.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
plukke
Hun plukket et eple.
plukken
Ze plukte een appel.
foreslå
Kvinnen foreslår noe til venninnen sin.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
ville forlate
Hun vil forlate hotellet sitt.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
takke
Han takket henne med blomster.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
tilgi
Hun kan aldri tilgi ham for det!
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
brenne
Kjøttet må ikke brenne på grillen.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
fjerne
Gravemaskinen fjerner jorden.
verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.