Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors

gå gjennom
Kan katten gå gjennom dette hullet?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?

kaste
Han kaster sint datamaskinen sin på gulvet.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.

glede seg
Barn gleder seg alltid til snø.
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.

kaste bort
Han tråkker på en bortkastet bananskall.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.

høste
Vi høstet mye vin.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.

slutte
Jeg vil slutte å røyke fra nå av!
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!

gi
Faren vil gi sønnen sin litt ekstra penger.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.

drive
Cowboyene driver kveget med hester.
drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.

slå
Hun slår ballen over nettet.
slaan
Ze slaat de bal over het net.

stoppe
Kvinnen stopper en bil.
stoppen
De vrouw stopt een auto.

lede
Han liker å lede et team.
leiden
Hij leidt graag een team.
