Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/116166076.webp
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
betale
Hun betaler på nett med et kredittkort.
cms/verbs-webp/113253386.webp
lukken
Deze keer is het niet gelukt.
fungere
Det fungerte ikke denne gangen.
cms/verbs-webp/73649332.webp
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
rope
Hvis du vil bli hørt, må du rope budskapet ditt høyt.
cms/verbs-webp/62000072.webp
overnachten
We overnachten in de auto.
overnatte
Vi overnatter i bilen.
cms/verbs-webp/53064913.webp
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
lukke
Hun lukker gardinene.
cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
se ned
Jeg kunne se ned på stranden fra vinduet.
cms/verbs-webp/82669892.webp
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
Hvor går dere begge to?
cms/verbs-webp/102136622.webp
trekken
Hij trekt de slee.
dra
Han drar sleden.
cms/verbs-webp/102304863.webp
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
sparke
Vær forsiktig, hesten kan sparke!
cms/verbs-webp/124046652.webp
voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!
komme først
Helse kommer alltid først!
cms/verbs-webp/33564476.webp
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
levere
Pizzabudet leverer pizzaen.
cms/verbs-webp/93947253.webp
sterven
Veel mensen sterven in films.
Mange mennesker dør i filmer.