Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/108350963.webp
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
berike
Krydder beriker maten vår.
cms/verbs-webp/115628089.webp
bereiden
Ze bereidt een taart.
forberede
Hun forbereder en kake.
cms/verbs-webp/118008920.webp
beginnen
School begint net voor de kinderen.
starte
Skolen starter nettopp for barna.
cms/verbs-webp/33564476.webp
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
levere
Pizzabudet leverer pizzaen.
cms/verbs-webp/81986237.webp
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
blande
Hun blander en fruktjuice.
cms/verbs-webp/97784592.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
være oppmerksom
Man må være oppmerksom på veiskiltene.
cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
venne seg til
Barn må venne seg til å pusse tennene.
cms/verbs-webp/113966353.webp
serveren
De ober serveert het eten.
servere
Kelneren serverer maten.
cms/verbs-webp/118596482.webp
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
lete
Jeg leter etter sopp om høsten.
cms/verbs-webp/94193521.webp
draaien
Je mag naar links draaien.
svinge
Du kan svinge til venstre.
cms/verbs-webp/120686188.webp
studeren
De meisjes studeren graag samen.
studere
Jentene liker å studere sammen.
cms/verbs-webp/112286562.webp
werken
Ze werkt beter dan een man.
arbeide
Hun arbeider bedre enn en mann.