Ordforråd
Lær verb – nederlandsk

houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
elske
Hun elsker katten sin veldig mye.

beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
beskrive
Hvordan kan man beskrive farger?

verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
mistenke
Han mistenker at det er kjæresten hans.

zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
sitte
Mange mennesker sitter i rommet.

voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
tilby
Strandstoler tilbys ferierende.

naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
gå hjem
Han går hjem etter arbeid.

stoppen
De vrouw stopt een auto.
stoppe
Kvinnen stopper en bil.

durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
tørre
De tørret å hoppe ut av flyet.

willen
Hij wil te veel!
ville
Han vil ha for mye!

garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
garantere
Forsikring garanterer beskyttelse i tilfelle ulykker.

naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
løpe ut
Hun løper ut med de nye skoene.
