Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)
work together
We work together as a team.
samenwerken
We werken samen als een team.
work
She works better than a man.
werken
Ze werkt beter dan een man.
speak up
Whoever knows something may speak up in class.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
tell
I have something important to tell you.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
get along
End your fight and finally get along!
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
leave open
Whoever leaves the windows open invites burglars!
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
cut
The hairstylist cuts her hair.
knippen
De kapper knipt haar haar.
arrive
Many people arrive by camper van on vacation.
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
sound
Her voice sounds fantastic.
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
carry out
He carries out the repair.
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
buy
They want to buy a house.
kopen
Ze willen een huis kopen.