Woordenlijst

Leer werkwoorden – Engels (UK)

cms/verbs-webp/130770778.webp
travel
He likes to travel and has seen many countries.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
cms/verbs-webp/91997551.webp
understand
One cannot understand everything about computers.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
cms/verbs-webp/67095816.webp
move in together
The two are planning to move in together soon.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
cms/verbs-webp/23258706.webp
pull up
The helicopter pulls the two men up.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
cms/verbs-webp/87142242.webp
hang down
The hammock hangs down from the ceiling.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
cms/verbs-webp/95655547.webp
let in front
Nobody wants to let him go ahead at the supermarket checkout.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
cms/verbs-webp/119269664.webp
pass
The students passed the exam.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
cms/verbs-webp/85871651.webp
need to go
I urgently need a vacation; I have to go!
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
cms/verbs-webp/123648488.webp
stop by
The doctors stop by the patient every day.
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
cms/verbs-webp/124320643.webp
find difficult
Both find it hard to say goodbye.
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
cms/verbs-webp/91696604.webp
allow
One should not allow depression.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
cms/verbs-webp/62069581.webp
send
I am sending you a letter.
sturen
Ik stuur je een brief.