Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

forget
She’s forgotten his name now.
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.

hate
The two boys hate each other.
haten
De twee jongens haten elkaar.

train
The dog is trained by her.
trainen
De hond wordt door haar getraind.

lead
He enjoys leading a team.
leiden
Hij leidt graag een team.

like
The child likes the new toy.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.

turn around
You have to turn the car around here.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.

transport
The truck transports the goods.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.

pick
She picked an apple.
plukken
Ze plukte een appel.

get by
She has to get by with little money.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.

kick
They like to kick, but only in table soccer.
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.

carry
They carry their children on their backs.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
