Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/80332176.webp
sublinhar
Ele sublinhou sua afirmação.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
cms/verbs-webp/51573459.webp
enfatizar
Você pode enfatizar seus olhos bem com maquiagem.
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
cms/verbs-webp/86196611.webp
atropelar
Infelizmente, muitos animais ainda são atropelados por carros.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
cms/verbs-webp/108580022.webp
retornar
O pai retornou da guerra.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
cms/verbs-webp/129235808.webp
ouvir
Ele gosta de ouvir a barriga de sua esposa grávida.
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
cms/verbs-webp/100011930.webp
contar
Ela conta um segredo para ela.
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
cms/verbs-webp/35071619.webp
passar por
Os dois passam um pelo outro.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
cms/verbs-webp/61162540.webp
acionar
A fumaça acionou o alarme.
activeren
De rook activeerde het alarm.
cms/verbs-webp/99207030.webp
chegar
O avião chegou no horário.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
cms/verbs-webp/74693823.webp
precisar
Você precisa de um macaco para trocar um pneu.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
cms/verbs-webp/90539620.webp
passar
Às vezes, o tempo passa devagar.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
cms/verbs-webp/55372178.webp
progredir
Caracóis só fazem progresso lentamente.
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.