Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

provar
Ele quer provar uma fórmula matemática.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.

passar por
O trem está passando por nós.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.

olhar
Ela olha por um buraco.
kijken
Ze kijkt door een gat.

prestar atenção
Deve-se prestar atenção nas placas de tráfego.
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.

transportar
O caminhão transporta as mercadorias.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.

reencontrar
Eles finalmente se reencontram.
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.

contar
Tenho algo importante para te contar.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.

beijar
Ele beija o bebê.
kussen
Hij kust de baby.

conduzir
Os carros conduzem em círculo.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

repetir
O estudante repetiu um ano.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.

consertar
Ele queria consertar o cabo.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
