Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/115172580.webp
provar
Ele quer provar uma fórmula matemática.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
cms/verbs-webp/99769691.webp
passar por
O trem está passando por nós.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
cms/verbs-webp/92145325.webp
olhar
Ela olha por um buraco.
kijken
Ze kijkt door een gat.
cms/verbs-webp/59066378.webp
prestar atenção
Deve-se prestar atenção nas placas de tráfego.
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
cms/verbs-webp/84365550.webp
transportar
O caminhão transporta as mercadorias.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
cms/verbs-webp/108014576.webp
reencontrar
Eles finalmente se reencontram.
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
cms/verbs-webp/120762638.webp
contar
Tenho algo importante para te contar.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
cms/verbs-webp/8482344.webp
beijar
Ele beija o bebê.
kussen
Hij kust de baby.
cms/verbs-webp/93697965.webp
conduzir
Os carros conduzem em círculo.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
cms/verbs-webp/57481685.webp
repetir
O estudante repetiu um ano.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
cms/verbs-webp/104818122.webp
consertar
Ele queria consertar o cabo.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
cms/verbs-webp/130288167.webp
limpar
Ela limpa a cozinha.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.