Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/123170033.webp
falir
O negócio provavelmente irá falir em breve.
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
cms/verbs-webp/94482705.webp
traduzir
Ele pode traduzir entre seis idiomas.
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
cms/verbs-webp/107852800.webp
olhar
Ela olha através de um binóculo.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
cms/verbs-webp/110322800.webp
falar mal
Os colegas falam mal dela.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
cms/verbs-webp/67880049.webp
soltar
Você não deve soltar a empunhadura!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
cms/verbs-webp/44848458.webp
parar
Você deve parar no sinal vermelho.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
cms/verbs-webp/91696604.webp
permitir
Não se deve permitir a depressão.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
cms/verbs-webp/121264910.webp
cortar
Para a salada, você tem que cortar o pepino.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cms/verbs-webp/123203853.webp
causar
O álcool pode causar dores de cabeça.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
cms/verbs-webp/103797145.webp
contratar
A empresa quer contratar mais pessoas.
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
cms/verbs-webp/79317407.webp
comandar
Ele comanda seu cachorro.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
cms/verbs-webp/123179881.webp
praticar
Ele pratica todos os dias com seu skate.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.