Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

soek na
Die polisie soek na die dader.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.

herstel
Hy wou die kabel herstel.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.

uitpraat
Sy wil by haar vriendin uitpraat.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.

meng
Die skilder meng die kleure.
mengen
De schilder mengt de kleuren.

verbygaan
Die middeleeuse periode het verbygegaan.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.

moeilik vind
Albei vind dit moeilik om totsiens te sê.
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.

uitmekaar haal
Ons seun haal alles uitmekaar!
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!

doen
Jy moes dit ’n uur gelede gedoen het!
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!

trou
Minderjariges mag nie trou nie.
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.

spring uit
Die vis spring uit die water.
uitspringen
De vis springt uit het water.

nodig hê
Jy het ’n domkrag nodig om ’n wiel te verander.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
