Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/33599908.webp
dienen
Hunde wollen gern ihren Besitzern dienen.
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslassen
Du darfst den Griff nicht loslassen!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
cms/verbs-webp/87317037.webp
spielen
Das Kind spielt am liebsten alleine.
spelen
Het kind speelt liever alleen.
cms/verbs-webp/34979195.webp
sich zusammenfinden
Es ist schön, wenn sich zwei zusammenfinden.
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
cms/verbs-webp/71612101.webp
einfahren
Die U-Bahn ist gerade eingefahren.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
cms/verbs-webp/102304863.webp
ausschlagen
Vorsicht, das Pferd kann ausschlagen!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
cms/verbs-webp/45022787.webp
totschlagen
Ich werde die Fliege totschlagen!
doden
Ik zal de vlieg doden!
cms/verbs-webp/131098316.webp
verheiraten
Minderjährige dürfen nicht verheiratet werden.
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
cms/verbs-webp/119335162.webp
sich bewegen
Es ist gesund, sich viel zu bewegen.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
cms/verbs-webp/120259827.webp
kritisieren
Der Chef kritisiert den Mitarbeiter.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
cms/verbs-webp/79317407.webp
befehlen
Er befiehlt seinem Hund etwas.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
Der Sportler rennt.
rennen
De atleet rent.