Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/97119641.webp
lackieren
Das Auto wird blau lackiert.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
cms/verbs-webp/94312776.webp
verschenken
Sie verschenkt ihr Herz.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
cms/verbs-webp/90292577.webp
durchkommen
Das Wasser war zu hoch, der Lastwagen kam nicht durch.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
cms/verbs-webp/102114991.webp
schneiden
Die Friseuse schneidet ihr die Haare.
knippen
De kapper knipt haar haar.
cms/verbs-webp/123170033.webp
pleitegehen
Der Betrieb wird wohl bald pleitegehen.
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
cms/verbs-webp/46385710.webp
akzeptieren
Hier werden Kreditkarten akzeptiert.
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
cms/verbs-webp/92145325.webp
gucken
Sie guckt durch ein Loch.
kijken
Ze kijkt door een gat.
cms/verbs-webp/110667777.webp
verantworten
Der Arzt verantwortet die Therapie.
verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
cms/verbs-webp/117311654.webp
tragen
Sie tragen ihre Kinder auf dem Rücken.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
cms/verbs-webp/124525016.webp
zurückliegen
Die Zeit ihrer Jugend liegt lange zurück.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslassen
Du darfst den Griff nicht loslassen!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
cms/verbs-webp/32180347.webp
auseinandernehmen
Unser Sohn nimmt alles auseinander!
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!