Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits
lackieren
Das Auto wird blau lackiert.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
verschenken
Sie verschenkt ihr Herz.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
durchkommen
Das Wasser war zu hoch, der Lastwagen kam nicht durch.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
schneiden
Die Friseuse schneidet ihr die Haare.
knippen
De kapper knipt haar haar.
pleitegehen
Der Betrieb wird wohl bald pleitegehen.
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
akzeptieren
Hier werden Kreditkarten akzeptiert.
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
gucken
Sie guckt durch ein Loch.
kijken
Ze kijkt door een gat.
verantworten
Der Arzt verantwortet die Therapie.
verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
tragen
Sie tragen ihre Kinder auf dem Rücken.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
zurückliegen
Die Zeit ihrer Jugend liegt lange zurück.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
loslassen
Du darfst den Griff nicht loslassen!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!