Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/40946954.webp
sortieren
Er sortiert gern seine Briefmarken.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
cms/verbs-webp/95938550.webp
mitnehmen
Wir haben einen Weihnachtsbaum mitgenommen.
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
cms/verbs-webp/27564235.webp
bearbeiten
Er muss alle diese Akten bearbeiten!
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
cms/verbs-webp/119269664.webp
bestehen
Die Schüler haben die Prüfung bestanden.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
cms/verbs-webp/53284806.webp
querdenken
Wer Erfolg haben will, muss auch mal querdenken.
out-of-the-box denken
Om succesvol te zijn, moet je soms out-of-the-box denken.
cms/verbs-webp/124458146.webp
überlassen
Die Besitzer überlassen mir ihre Hunde zum Spaziergang.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
cms/verbs-webp/123367774.webp
ordnen
Ich muss noch viele Papiere ordnen.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
cms/verbs-webp/63935931.webp
wenden
Sie wendet das Fleisch.
draaien
Ze draait het vlees.
cms/verbs-webp/100634207.webp
erläutern
Sie erläutert ihm, wie das Gerät funktioniert.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
cms/verbs-webp/105504873.webp
wegwollen
Sie will aus ihrem Hotel weg.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
cms/verbs-webp/74693823.webp
benötigen
Für den Radwechsel benötigt man einen Wagenheber.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
cms/verbs-webp/61245658.webp
herausspringen
Der Fisch springt aus dem Wasser heraus.
uitspringen
De vis springt uit het water.