Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/119379907.webp
raden
Je moet raden wie ik ben!
erraten
Du musst erraten, wer ich bin!
cms/verbs-webp/95470808.webp
binnenkomen
Kom binnen!
hereinkommen
Kommen Sie herein!
cms/verbs-webp/82669892.webp
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
hingehen
Wo geht ihr beide denn hin?
cms/verbs-webp/94796902.webp
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
zurückfinden
Ich kann den Weg nicht zurückfinden.
cms/verbs-webp/120509602.webp
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
verzeihen
Das kann sie ihm niemals verzeihen!
cms/verbs-webp/77883934.webp
genoeg zijn
Dat is genoeg, je irriteert!
reichen
Das reicht jetzt, Sie nerven!
cms/verbs-webp/64053926.webp
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
überwinden
Die Sportler überwinden den Wasserfall.
cms/verbs-webp/112286562.webp
werken
Ze werkt beter dan een man.
arbeiten
Sie arbeitet besser als ein Mann.
cms/verbs-webp/127620690.webp
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
besteuern
Unternehmen werden auf verschiedene Weise besteuert.
cms/verbs-webp/104135921.webp
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
betreten
Er betritt das Hotelzimmer.
cms/verbs-webp/102631405.webp
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
vergessen
Sie will die Vergangenheit nicht vergessen.
cms/verbs-webp/105504873.webp
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
wegwollen
Sie will aus ihrem Hotel weg.