Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/132305688.webp
verspillen
Energie mag niet verspild worden.
verschwenden
Man sollte Energie nicht verschwenden.
cms/verbs-webp/58993404.webp
naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
heimgehen
Nach der Arbeit geht er heim.
cms/verbs-webp/94153645.webp
huilen
Het kind huilt in het bad.
weinen
Das Kind weint in der Badewanne.
cms/verbs-webp/116166076.webp
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
zahlen
Sie zahlt im Internet mit einer Kreditkarte.
cms/verbs-webp/64904091.webp
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
auflesen
Wir müssen alle Äpfel auflesen.
cms/verbs-webp/97188237.webp
dansen
Ze dansen verliefd een tango.
tanzen
Sie tanzen verliebt einen Tango.
cms/verbs-webp/105875674.webp
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
treten
Im Kampfsport muss man gut treten können.
cms/verbs-webp/101709371.webp
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
produzieren
Man kann mit Robotern billiger produzieren.
cms/verbs-webp/67955103.webp
eten
De kippen eten de granen.
fressen
Die Hühner fressen die Körner.
cms/verbs-webp/97784592.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
achten
Man muss auf die Verkehrszeichen achten.
cms/verbs-webp/102327719.webp
slapen
De baby slaapt.
schlafen
Das Baby schläft.
cms/verbs-webp/106851532.webp
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
sich ansehen
Sie haben sich lange angesehen.