Wortschatz
Lernen Sie Verben – Niederländisch
verspillen
Energie mag niet verspild worden.
verschwenden
Man sollte Energie nicht verschwenden.
naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
heimgehen
Nach der Arbeit geht er heim.
huilen
Het kind huilt in het bad.
weinen
Das Kind weint in der Badewanne.
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
zahlen
Sie zahlt im Internet mit einer Kreditkarte.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
auflesen
Wir müssen alle Äpfel auflesen.
dansen
Ze dansen verliefd een tango.
tanzen
Sie tanzen verliebt einen Tango.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
treten
Im Kampfsport muss man gut treten können.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
produzieren
Man kann mit Robotern billiger produzieren.
eten
De kippen eten de granen.
fressen
Die Hühner fressen die Körner.
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
achten
Man muss auf die Verkehrszeichen achten.
slapen
De baby slaapt.
schlafen
Das Baby schläft.