Wortschatz
Lernen Sie Verben – Niederländisch

raden
Je moet raden wie ik ben!
erraten
Du musst erraten, wer ich bin!

binnenkomen
Kom binnen!
hereinkommen
Kommen Sie herein!

gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
hingehen
Wo geht ihr beide denn hin?

de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
zurückfinden
Ich kann den Weg nicht zurückfinden.

vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
verzeihen
Das kann sie ihm niemals verzeihen!

genoeg zijn
Dat is genoeg, je irriteert!
reichen
Das reicht jetzt, Sie nerven!

overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
überwinden
Die Sportler überwinden den Wasserfall.

werken
Ze werkt beter dan een man.
arbeiten
Sie arbeitet besser als ein Mann.

belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
besteuern
Unternehmen werden auf verschiedene Weise besteuert.

binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
betreten
Er betritt das Hotelzimmer.

vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
vergessen
Sie will die Vergangenheit nicht vergessen.
