Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/119425480.webp
denken
Je moet veel denken bij schaken.
nachdenken
Beim Schachspiel muss man viel nachdenken.
cms/verbs-webp/117311654.webp
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
tragen
Sie tragen ihre Kinder auf dem Rücken.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
niederbrennen
Das Feuer wird viel Wald niederbrennen.
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
zurückkehren
Der Vater ist aus dem Krieg zurückgekehrt.
cms/verbs-webp/100634207.webp
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
erläutern
Sie erläutert ihm, wie das Gerät funktioniert.
cms/verbs-webp/1422019.webp
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
nachsprechen
Mein Papagei kann meinen Namen nachsprechen.
cms/verbs-webp/92384853.webp
geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.
sich eignen
Der Weg eignet sich nicht für Radfahrer.
cms/verbs-webp/127720613.webp
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
vermissen
Er vermisst seine Freundin sehr.
cms/verbs-webp/108118259.webp
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
entfallen
Ihr ist jetzt sein Name entfallen.
cms/verbs-webp/108286904.webp
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
saufen
Die Kühe saufen Wasser am Fluss.
cms/verbs-webp/130770778.webp
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
verreisen
Er verreist gerne und hat schon viele Länder gesehen.
cms/verbs-webp/114231240.webp
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
lügen
Er lügt oft, wenn er etwas verkaufen will.