Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/62069581.webp
sturen
Ik stuur je een brief.
senden
Ich sende dir einen Brief.
cms/verbs-webp/121264910.webp
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
zerschneiden
Für den Salat muss man die Gurke zerschneiden.
cms/verbs-webp/117284953.webp
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
sich aussuchen
Sie sucht sich eine neue Sonnenbrille aus.
cms/verbs-webp/32180347.webp
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
auseinandernehmen
Unser Sohn nimmt alles auseinander!
cms/verbs-webp/129945570.webp
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
erwidern
Sie erwiderte mit einer Frage.
cms/verbs-webp/82845015.webp
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
unterstehen
Alle an Bord unterstehen dem Kapitän.
cms/verbs-webp/123519156.webp
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
verbringen
Sie verbringt ihre gesamte Freizeit draußen.
cms/verbs-webp/108520089.webp
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
enthalten
Fisch, Käse und Milch enthalten viel Eiweiß.
cms/verbs-webp/129203514.webp
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
plaudern
Er plaudert oft mit seinem Nachbarn.
cms/verbs-webp/120655636.webp
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
aktualisieren
Heutzutage muss man ständig sein Wissen aktualisieren.
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
wiederholen
Können Sie das bitte wiederholen?
cms/verbs-webp/91603141.webp
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
durchbrennen
Manche Kinder brennen von zu Hause durch.