Wortschatz
Lernen Sie Verben – Niederländisch
sturen
Ik stuur je een brief.
senden
Ich sende dir einen Brief.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
zerschneiden
Für den Salat muss man die Gurke zerschneiden.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
sich aussuchen
Sie sucht sich eine neue Sonnenbrille aus.
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
auseinandernehmen
Unser Sohn nimmt alles auseinander!
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
erwidern
Sie erwiderte mit einer Frage.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
unterstehen
Alle an Bord unterstehen dem Kapitän.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
verbringen
Sie verbringt ihre gesamte Freizeit draußen.
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
enthalten
Fisch, Käse und Milch enthalten viel Eiweiß.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
plaudern
Er plaudert oft mit seinem Nachbarn.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
aktualisieren
Heutzutage muss man ständig sein Wissen aktualisieren.
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
wiederholen
Können Sie das bitte wiederholen?