Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/59066378.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
beachten
Verkehrsschilder muss man beachten.
cms/verbs-webp/111615154.webp
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
zurückfahren
Die Mutter fährt die Tochter nach Hause zurück.
cms/verbs-webp/115373990.webp
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
erscheinen
Ein riesiger Fisch ist plötzlich im Wasser erschienen.
cms/verbs-webp/102397678.webp
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
publizieren
Werbung wird oft in Zeitungen publiziert.
cms/verbs-webp/64053926.webp
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
überwinden
Die Sportler überwinden den Wasserfall.
cms/verbs-webp/94796902.webp
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
zurückfinden
Ich kann den Weg nicht zurückfinden.
cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
sich gewöhnen
Kinder müssen sich ans Zähneputzen gewöhnen.
cms/verbs-webp/99207030.webp
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
eintreffen
Das Flugzeug ist pünktlich eingetroffen.
cms/verbs-webp/98561398.webp
mengen
De schilder mengt de kleuren.
vermischen
Der Maler vermischt die Farben.
cms/verbs-webp/120086715.webp
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
vervollständigen
Könnt ihr das Puzzle vervollständigen?
cms/verbs-webp/106622465.webp
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
sich setzen
Sie setzt sich beim Sonnenuntergang ans Meer.
cms/verbs-webp/95056918.webp
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
führen
Er führt das Mädchen an der Hand.