Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/121112097.webp
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
malen
Ich habe ein schönes Bild für dich gemalt!
cms/verbs-webp/123367774.webp
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
ordnen
Ich muss noch viele Papiere ordnen.
cms/verbs-webp/107273862.webp
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
zusammenhängen
Alle Länder auf der Erde hängen miteinander zusammen.
cms/verbs-webp/62069581.webp
sturen
Ik stuur je een brief.
senden
Ich sende dir einen Brief.
cms/verbs-webp/104167534.webp
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
besitzen
Ich besitze einen roten Sportwagen.
cms/verbs-webp/44518719.webp
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
begehen
Diesen Weg darf man nicht begehen.
cms/verbs-webp/99725221.webp
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
schwindeln
In einer Notsituation muss man manchmal schwindeln.
cms/verbs-webp/120282615.webp
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
investieren
In was sollen wir unser Geld investieren?
cms/verbs-webp/108350963.webp
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
bereichern
Gewürze bereichern unser Essen.
cms/verbs-webp/110233879.webp
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
erstellen
Er hat ein Modell für das Haus erstellt.
cms/verbs-webp/130770778.webp
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
verreisen
Er verreist gerne und hat schon viele Länder gesehen.
cms/verbs-webp/40094762.webp
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
wecken
Der Wecker weckt sie um 10 Uhr.