Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/54887804.webp
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
garantieren
Eine Versicherung garantiert Schutz bei Unfällen.
cms/verbs-webp/95190323.webp
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
stimmen
Man stimmt für oder gegen einen Kandidaten.
cms/verbs-webp/87317037.webp
spelen
Het kind speelt liever alleen.
spielen
Das Kind spielt am liebsten alleine.
cms/verbs-webp/65199280.webp
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
nachlaufen
Die Mutter läuft ihrem Sohn nach.
cms/verbs-webp/90539620.webp
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
vergehen
Die Zeit vergeht manchmal langsam.
cms/verbs-webp/62069581.webp
sturen
Ik stuur je een brief.
senden
Ich sende dir einen Brief.
cms/verbs-webp/94193521.webp
draaien
Je mag naar links draaien.
abbiegen
Du darfst nach links abbiegen.
cms/verbs-webp/104302586.webp
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
zurückbekommen
Ich habe das Wechselgeld zurückbekommen.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
handeln
Man handelt mit gebrauchten Möbeln.
cms/verbs-webp/119501073.webp
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
gegenüberliegen
Da ist das Schloss - es liegt gleich gegenüber!
cms/verbs-webp/77581051.webp
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
bieten
Was bietet ihr mir für meinen Fisch?
cms/verbs-webp/123298240.webp
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
sich treffen
Die Freunde trafen sich zu einem gemeinsamen Abendessen.