Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/80356596.webp
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
sich verabschieden
Die Frau verabschiedet sich.
cms/verbs-webp/47737573.webp
geïnteresseerd zijn
Ons kind is erg geïnteresseerd in muziek.
sich interessieren
Unser Kind interessiert sich sehr für Musik.
cms/verbs-webp/59121211.webp
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
klingeln
Wer hat an der Tür geklingelt?
cms/verbs-webp/84472893.webp
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
fahren
Kinder fahren gerne mit Rädern oder Rollern.
cms/verbs-webp/122010524.webp
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
unternehmen
Ich habe schon viele Reisen unternommen.
cms/verbs-webp/109157162.webp
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
leichtfallen
Es fällt ihm leicht zu surfen.
cms/verbs-webp/103797145.webp
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
einstellen
Die Firma will mehr Leute einstellen.
cms/verbs-webp/9435922.webp
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
näherkommen
Die Schnecken kommen einander näher.
cms/verbs-webp/15441410.webp
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
sich aussprechen
Sie will sich bei der Freundin aussprechen.
cms/verbs-webp/95655547.webp
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
vorlassen
Niemand will ihn an der Kasse im Supermarkt vorlassen.
cms/verbs-webp/130814457.webp
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
hinzufügen
Sie fügt dem Kaffee noch etwas Milch hinzu.
cms/verbs-webp/118759500.webp
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
ernten
Wir haben viel Wein geerntet.