Wortschatz
Lernen Sie Verben – Niederländisch
mengen
De schilder mengt de kleuren.
vermischen
Der Maler vermischt die Farben.
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
nennen
Wie viele Länder kannst du nennen?
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
lesen
Ohne Brille kann ich nicht lesen.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
verweisen
Die Lehrerin verweist auf das Beispiel an der Tafel.
controleren
De tandarts controleert de tanden.
kontrollieren
Die Zahnärztin kontrolliert die Zähne.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
erwähnen
Der Chef hat erwähnt, dass er ihn feuern wird.
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
heimkommen
Papa ist endlich heimgekommen!
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
zulassen
Man soll keine Depression zulassen.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
unterkommen
Wir sind in einem billigen Hotel untergekommen.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
verlangen
Er verlangte Schadenersatz von seinem Unfallgegner.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
belassen
Die Natur wurde unberührt belassen.