Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

sich ansehen
Sie haben sich lange angesehen.
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.

stornieren
Der Vertrag wurde storniert.
annuleren
Het contract is geannuleerd.

bewirken
Zu viele Menschen bewirken schnell ein Chaos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.

rufen
Der Junge ruft so laut er kann.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.

benötigen
Für den Radwechsel benötigt man einen Wagenheber.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.

umherspringen
Das Kind springt fröhlich umher.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.

verbrennen
Das Fleisch darf nicht auf dem Grill verbrennen!
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.

rennen
Der Sportler rennt.
rennen
De atleet rent.

gucken
Sie guckt durch ein Loch.
kijken
Ze kijkt door een gat.

ausliefern
Der Bote liefert das Essen aus.
brengen
De bezorger brengt het eten.

erinnern
Der Computer erinnert mich an meine Termine.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
