Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits
schiefgehen
Heute geht auch alles schief!
misgaan
Alles gaat vandaag mis!
sich besaufen
Er besäuft sich fast jeden Abend.
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
begehen
Diesen Weg darf man nicht begehen.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
vorlassen
Niemand will ihn an der Kasse im Supermarkt vorlassen.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
verzehren
Sie verzehrt ein Stück Kuchen.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
leiten
Es macht ihm Spaß, ein Team zu leiten.
leiden
Hij leidt graag een team.
lesen
Ohne Brille kann ich nicht lesen.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
sitzenbleiben
Der Schüler ist sitzengeblieben
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
verpassen
Der Mann hat seinen Zug verpasst.
missen
De man heeft zijn trein gemist.
führen
Er führt das Mädchen an der Hand.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
mitkommen
Komm jetzt mit!
meekomen
Kom nu mee!