Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

vorschlagen
Die Frau schlägt ihrer Freundin etwas vor.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.

akzeptieren
Hier werden Kreditkarten akzeptiert.
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.

bieten
Was bietet ihr mir für meinen Fisch?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?

abwarten
Wir müssen noch einen Monat abwarten.
wachten
We moeten nog een maand wachten.

heimfahren
Nach dem Einkauf fahren die beiden heim.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.

machen
Das solltest du doch schon vor einer Stunde machen!
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!

entdecken
Die Seefahrer haben ein neues Land entdeckt.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.

reduzieren
Ich muss unbedingt meine Heizkosten reduzieren.
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.

maßhalten
Ich darf nicht so viel Geld ausgeben, ich muss maßhalten.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.

aufbewahren
Ich bewahre mein Geld in meinem Nachttisch auf.
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.

ignorieren
Das Kind ignoriert die Worte seiner Mutter.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
