Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

zusammenhängen
Alle Länder auf der Erde hängen miteinander zusammen.
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.

unterliegen
Der schwächere Hund unterliegt im Kampf.
verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.

wegwerfen
Er tritt auf eine weggeworfene Bananenschale.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.

sich befinden
In der Muschel befindet sich eine Perle.
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.

vorangehen
Der erfahrenste Wanderer geht immer voran.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.

schlafen
Das Baby schläft.
slapen
De baby slaapt.

vorlassen
Niemand will ihn an der Kasse im Supermarkt vorlassen.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.

aufschreiben
Du musst dir das Passwort aufschreiben!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!

unterstreichen
Er unterstrich seine Aussage.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.

leichtfallen
Es fällt ihm leicht zu surfen.
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.

vermengen
Verschiedene Zutaten müssen vermengt werden.
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
