Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/34725682.webp
vorschlagen
Die Frau schlägt ihrer Freundin etwas vor.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
cms/verbs-webp/46385710.webp
akzeptieren
Hier werden Kreditkarten akzeptiert.
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
cms/verbs-webp/77581051.webp
bieten
Was bietet ihr mir für meinen Fisch?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
cms/verbs-webp/94909729.webp
abwarten
Wir müssen noch einen Monat abwarten.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
cms/verbs-webp/41019722.webp
heimfahren
Nach dem Einkauf fahren die beiden heim.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
cms/verbs-webp/119404727.webp
machen
Das solltest du doch schon vor einer Stunde machen!
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
cms/verbs-webp/62175833.webp
entdecken
Die Seefahrer haben ein neues Land entdeckt.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
cms/verbs-webp/89084239.webp
reduzieren
Ich muss unbedingt meine Heizkosten reduzieren.
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
cms/verbs-webp/61280800.webp
maßhalten
Ich darf nicht so viel Geld ausgeben, ich muss maßhalten.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
cms/verbs-webp/78063066.webp
aufbewahren
Ich bewahre mein Geld in meinem Nachttisch auf.
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
cms/verbs-webp/71883595.webp
ignorieren
Das Kind ignoriert die Worte seiner Mutter.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
cms/verbs-webp/43483158.webp
hinfahren
Ich werde mit dem Zug hinfahren.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.