Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/95543026.webp
participar
Ele está participando da corrida.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
cms/verbs-webp/81236678.webp
perder
Ela perdeu um compromisso importante.
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
cms/verbs-webp/68779174.webp
representar
Advogados representam seus clientes no tribunal.
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
cms/verbs-webp/11579442.webp
jogar para
Eles jogam a bola um para o outro.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
cms/verbs-webp/40326232.webp
entender
Eu finalmente entendi a tarefa!
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
cms/verbs-webp/40094762.webp
acordar
O despertador a acorda às 10 da manhã.
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
cms/verbs-webp/99951744.webp
suspeitar
Ele suspeita que seja sua namorada.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
cms/verbs-webp/9435922.webp
aproximar
Os caracóis estão se aproximando um do outro.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
cms/verbs-webp/113136810.webp
despachar
Este pacote será despachado em breve.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
cms/verbs-webp/119501073.webp
ficar em frente
Lá está o castelo - fica bem em frente!
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
cms/verbs-webp/63457415.webp
simplificar
Você tem que simplificar coisas complicadas para crianças.
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
cms/verbs-webp/18316732.webp
atravessar
O carro atravessa uma árvore.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.