Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

servir
O garçom serve a comida.
serveren
De ober serveert het eten.

dar à luz
Ela dará à luz em breve.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.

querer
Ele quer demais!
willen
Hij wil te veel!

cortar
O cabeleireiro corta o cabelo dela.
knippen
De kapper knipt haar haar.

reencontrar
Eles finalmente se reencontram.
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.

chegar
A sorte está chegando até você.
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.

transportar
Nós transportamos as bicicletas no teto do carro.
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.

carregar
O burro carrega uma carga pesada.
dragen
De ezel draagt een zware last.

extinguir-se
Muitos animais se extinguiram hoje.
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.

discursar
O político está discursando na frente de muitos estudantes.
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.

ouvir
Ele gosta de ouvir a barriga de sua esposa grávida.
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
