Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/113966353.webp
servir
O garçom serve a comida.
serveren
De ober serveert het eten.
cms/verbs-webp/104849232.webp
dar à luz
Ela dará à luz em breve.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
cms/verbs-webp/115291399.webp
querer
Ele quer demais!
willen
Hij wil te veel!
cms/verbs-webp/102114991.webp
cortar
O cabeleireiro corta o cabelo dela.
knippen
De kapper knipt haar haar.
cms/verbs-webp/108014576.webp
reencontrar
Eles finalmente se reencontram.
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
cms/verbs-webp/6307854.webp
chegar
A sorte está chegando até você.
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
cms/verbs-webp/46602585.webp
transportar
Nós transportamos as bicicletas no teto do carro.
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
cms/verbs-webp/89025699.webp
carregar
O burro carrega uma carga pesada.
dragen
De ezel draagt een zware last.
cms/verbs-webp/117658590.webp
extinguir-se
Muitos animais se extinguiram hoje.
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
cms/verbs-webp/110056418.webp
discursar
O político está discursando na frente de muitos estudantes.
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
cms/verbs-webp/129235808.webp
ouvir
Ele gosta de ouvir a barriga de sua esposa grávida.
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
cms/verbs-webp/102169451.webp
lidar
Tem-se que lidar com problemas.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.