Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)
demitir
Meu chefe me demitiu.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
representar
Advogados representam seus clientes no tribunal.
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
destruir
O tornado destrói muitas casas.
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
passar por
O trem está passando por nós.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
contar
Ela conta as moedas.
tellen
Ze telt de munten.
passar
Às vezes, o tempo passa devagar.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
abrir
Você pode abrir esta lata para mim, por favor?
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
empurrar
Eles empurram o homem para a água.
duwen
Ze duwen de man het water in.
deixar parado
Hoje muitos têm que deixar seus carros parados.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
procurar
O ladrão procura a casa.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
passar
Os estudantes passaram no exame.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.