Woordenlijst
Leer werkwoorden – Sloveens

izpustiti
V čaju lahko izpustite sladkor.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.

navaditi se
Otroci se morajo navaditi čiščenja zob.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.

seliti
Moj nečak se seli.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

srečati
Včasih se srečajo na stopnišču.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.

preživeti
Ves svoj prosti čas preživi zunaj.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.

ljubiti
Resnično ljubi svojega konja.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.

slišati
Ne morem te slišati!
horen
Ik kan je niet horen!

viseti dol
S strehe visijo ledenice.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.

dati
Oče želi sinu dati nekaj dodatnega denarja.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.

odgovoriti
Študent odgovori na vprašanje.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.

pozabiti
Ne želi pozabiti preteklosti.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
