Woordenlijst
Leer werkwoorden – Sloveens

ogledati si
Na počitnicah sem si ogledal veliko znamenitosti.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.

zaupati
Vsi si zaupamo.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.

razpravljati
Sodelavci razpravljajo o problemu.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.

prestaviti
Kmalu bomo morali spet prestaviti uro nazaj.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.

preseči
Kiti presegajo vse živali po teži.
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.

viseti dol
S strehe visijo ledenice.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.

povezati
Ta most povezuje dve soseski.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.

združiti se
Lepo je, ko se dve osebi združita.
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.

preiti
Lahko mačka preide skozi to luknjo?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?

napredovati
Polži napredujejo počasi.
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.

ignorirati
Otrok ignorira besede svoje matere.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
