Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

examinar
O dentista examina a dentição do paciente.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.

acreditar
Muitas pessoas acreditam em Deus.
geloven
Veel mensen geloven in God.

retornar
O bumerangue retornou.
terugkomen
De boemerang kwam terug.

esperar
Minha irmã está esperando um filho.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.

esperar ansiosamente
As crianças sempre esperam ansiosamente pela neve.
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.

perguntar
Ele a pede perdão.
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.

abraçar
Ele abraça seu velho pai.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.

misturar
O pintor mistura as cores.
mengen
De schilder mengt de kleuren.

partir
O navio parte do porto.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.

provar
O chef principal prova a sopa.
proeven
De chef-kok proeft de soep.

falar
Ele fala para seu público.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
