Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/86583061.webp
pagar
Ela pagou com cartão de crédito.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
cms/verbs-webp/49853662.webp
escrever por toda parte
Os artistas escreveram por toda a parede.
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
cms/verbs-webp/101383370.webp
sair
As meninas gostam de sair juntas.
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
cms/verbs-webp/18473806.webp
ter vez
Por favor, espere, você terá sua vez em breve!
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
cms/verbs-webp/109766229.webp
sentir
Ele frequentemente se sente sozinho.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
cms/verbs-webp/121180353.webp
perder
Espere, você perdeu sua carteira!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
cms/verbs-webp/49374196.webp
demitir
Meu chefe me demitiu.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
cms/verbs-webp/95938550.webp
levar
Nós levamos uma árvore de Natal conosco.
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
cms/verbs-webp/124320643.webp
achar difícil
Ambos acham difícil dizer adeus.
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
cms/verbs-webp/75281875.webp
cuidar
Nosso zelador cuida da remoção de neve.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
cms/verbs-webp/120870752.webp
retirar
Como ele vai retirar aquele peixe grande?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
cms/verbs-webp/108218979.webp
dever
Ele deve descer aqui.
moeten
Hij moet hier uitstappen.