Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

move in together
The two are planning to move in together soon.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.

hang down
The hammock hangs down from the ceiling.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.

lead
The most experienced hiker always leads.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.

begin
A new life begins with marriage.
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.

examine
Blood samples are examined in this lab.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.

arrive
The plane has arrived on time.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.

should
One should drink a lot of water.
moeten
Men zou veel water moeten drinken.

exist
Dinosaurs no longer exist today.
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.

taste
This tastes really good!
smaken
Dit smaakt echt goed!

decide
She can’t decide which shoes to wear.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.

cover
The child covers its ears.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
