Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)
overcome
The athletes overcome the waterfall.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
compare
They compare their figures.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
know
The kids are very curious and already know a lot.
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
expect
My sister is expecting a child.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
turn around
You have to turn the car around here.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
follow
The chicks always follow their mother.
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
keep
You can keep the money.
houden
Je mag het geld houden.
think
Who do you think is stronger?
denken
Wie denk je dat sterker is?
chat
He often chats with his neighbor.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
drive away
One swan drives away another.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
wait
We still have to wait for a month.
wachten
We moeten nog een maand wachten.