Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/78773523.webp
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
increase
The population has increased significantly.
cms/verbs-webp/49585460.webp
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
end up
How did we end up in this situation?
cms/verbs-webp/40632289.webp
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
chat
Students should not chat during class.
cms/verbs-webp/124320643.webp
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
find difficult
Both find it hard to say goodbye.
cms/verbs-webp/85623875.webp
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.
study
There are many women studying at my university.
cms/verbs-webp/111615154.webp
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
drive back
The mother drives the daughter back home.
cms/verbs-webp/60395424.webp
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
jump around
The child is happily jumping around.
cms/verbs-webp/130288167.webp
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
clean
She cleans the kitchen.
cms/verbs-webp/35137215.webp
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
beat
Parents shouldn’t beat their children.
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
command
He commands his dog.
cms/verbs-webp/32180347.webp
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
take apart
Our son takes everything apart!
cms/verbs-webp/86710576.webp
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
depart
Our holiday guests departed yesterday.