Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
increase
The population has increased significantly.

terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
end up
How did we end up in this situation?

kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
chat
Students should not chat during class.

moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
find difficult
Both find it hard to say goodbye.

studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.
study
There are many women studying at my university.

terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
drive back
The mother drives the daughter back home.

rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
jump around
The child is happily jumping around.

schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
clean
She cleans the kitchen.

slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
beat
Parents shouldn’t beat their children.

bevelen
Hij beveelt zijn hond.
command
He commands his dog.

uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
take apart
Our son takes everything apart!
