Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
start
The hikers started early in the morning.

wachten
We moeten nog een maand wachten.
wait
We still have to wait for a month.

weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
know
The kids are very curious and already know a lot.

toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
allow
One should not allow depression.

verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
remove
How can one remove a red wine stain?

verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
sell
The traders are selling many goods.

nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
need
I’m thirsty, I need water!

gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
use
We use gas masks in the fire.

opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
stand up for
The two friends always want to stand up for each other.

vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
renew
The painter wants to renew the wall color.

schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
clean
She cleans the kitchen.
