Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/85968175.webp
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
damage
Two cars were damaged in the accident.
cms/verbs-webp/124053323.webp
sturen
Hij stuurt een brief.
send
He is sending a letter.
cms/verbs-webp/40094762.webp
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
wake up
The alarm clock wakes her up at 10 a.m.
cms/verbs-webp/119847349.webp
horen
Ik kan je niet horen!
hear
I can’t hear you!
cms/verbs-webp/104167534.webp
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
own
I own a red sports car.
cms/verbs-webp/129002392.webp
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
explore
The astronauts want to explore outer space.
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
repeat
Can you please repeat that?
cms/verbs-webp/84476170.webp
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
demand
He demanded compensation from the person he had an accident with.
cms/verbs-webp/104135921.webp
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
enter
He enters the hotel room.
cms/verbs-webp/100585293.webp
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
turn around
You have to turn the car around here.
cms/verbs-webp/99392849.webp
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
remove
How can one remove a red wine stain?
cms/verbs-webp/122479015.webp
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
cut to size
The fabric is being cut to size.