Vocabulary
Learn Verbs – Dutch
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
damage
Two cars were damaged in the accident.
sturen
Hij stuurt een brief.
send
He is sending a letter.
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
wake up
The alarm clock wakes her up at 10 a.m.
horen
Ik kan je niet horen!
hear
I can’t hear you!
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
own
I own a red sports car.
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
explore
The astronauts want to explore outer space.
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
repeat
Can you please repeat that?
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
demand
He demanded compensation from the person he had an accident with.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
enter
He enters the hotel room.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
turn around
You have to turn the car around here.
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
remove
How can one remove a red wine stain?