Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
suggest
The woman suggests something to her friend.
cms/verbs-webp/51573459.webp
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
emphasize
You can emphasize your eyes well with makeup.
cms/verbs-webp/67955103.webp
eten
De kippen eten de granen.
eat
The chickens are eating the grains.
cms/verbs-webp/121820740.webp
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
start
The hikers started early in the morning.
cms/verbs-webp/131098316.webp
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
marry
Minors are not allowed to be married.
cms/verbs-webp/113966353.webp
serveren
De ober serveert het eten.
serve
The waiter serves the food.
cms/verbs-webp/11579442.webp
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
throw to
They throw the ball to each other.
cms/verbs-webp/110322800.webp
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
talk badly
The classmates talk badly about her.
cms/verbs-webp/118549726.webp
controleren
De tandarts controleert de tanden.
check
The dentist checks the teeth.
cms/verbs-webp/94153645.webp
huilen
Het kind huilt in het bad.
cry
The child is crying in the bathtub.
cms/verbs-webp/94796902.webp
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
find one’s way back
I can’t find my way back.
cms/verbs-webp/4706191.webp
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
practice
The woman practices yoga.