Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/68212972.webp
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
speak up
Whoever knows something may speak up in class.
cms/verbs-webp/65199280.webp
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
run after
The mother runs after her son.
cms/verbs-webp/6307854.webp
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
come to you
Luck is coming to you.
cms/verbs-webp/119425480.webp
denken
Je moet veel denken bij schaken.
think
You have to think a lot in chess.
cms/verbs-webp/45022787.webp
doden
Ik zal de vlieg doden!
kill
I will kill the fly!
cms/verbs-webp/44159270.webp
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
return
The teacher returns the essays to the students.
cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
protect
A helmet is supposed to protect against accidents.
cms/verbs-webp/30314729.webp
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
quit
I want to quit smoking starting now!
cms/verbs-webp/103797145.webp
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
hire
The company wants to hire more people.
cms/verbs-webp/106515783.webp
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
destroy
The tornado destroys many houses.
cms/verbs-webp/119501073.webp
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
lie opposite
There is the castle - it lies right opposite!
cms/verbs-webp/91442777.webp
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
step on
I can’t step on the ground with this foot.